Vrouwen in het bestuur van coöperaties

Coöperaties beweren aandacht te hebben voor democratisch bestuur, participatie, solidariteit, enzovoort, waarbij ze zich ook laten leiden door de zeven coöperatieve principes (ICA). Zo kunnen zij een voorbeeld zijn voor de arbeidsmarkt op het gebied van gelijkheid, met name tussen mannen en vrouwen.

Maar is dat ook zo?

Het lijkt ons legitiem om de context van de deelname van vrouwen in raden van bestuur van coöperaties ter discussie te stellen. Zeker in een tijd waarin feministische eisen toenemen en werk betekenisverlies kent in klassieke organisatievormen. Bestuurders hebben daarbij een strategische plaats in coöperaties en daarom is het interessant hen te bestuderen.

Hoewel de literatuur over dit specifieke onderwerp vrijwel onbestaande is, hebben veel auteurs zich over aanverwante onderwerpen gebogen. Sommige werken hebben gekeken naar de impact van diversiteit op de prestaties (Galia & Zenou, 2013; Rebérioux & Roudaut, 2018) of naar de factoren die de aanwezigheid van vrouwen in raden van bestuur in de reguliere economie verhinderen (St-Onge & Magnan, 2013; Toé, 2014). Een ander onderzoek heeft gewezen op de geringe aanwezigheid van vrouwen in hogere functies, binnen ondernemingen in de sociale economie (Nippierd, 2012; Parente & Martinho, 2018; Rawlings & Shaw, 2016). Het merendeel van al dit bestaande werk heeft zich gericht op de zogenaamde "ontwikkelingslanden" en de landbouwsector.

Dit onderzoekswerk heeft vervolgens aangetoond dat er weliswaar schijnbare gelijkheid is in de besturen van coöperaties (spreken, taakverdeling), maar dat er rond deze thema's weinig concreet is opgezet.

Dit leidt tot een geringe aanwezigheid van vrouwen in besturen en met name tot een grote afwezigheid bij de functie van voorzit(s)ter.

Op basis van getuigenissen kunnen verschillende barrières deze ondervertegenwoordiging verklaren: bestuurders die worden gecoöpteerd, gebrek aan beschikbaarheid en flexibiliteit wegens moederschap en/of de last van huishoudelijke taken, een negatief beeld van het bestuur, het ervaren van het oplichterssyndroom, de neiging om minder risico's te nemen dan mannen, de sector of de besproken onderwerpen als te technisch ervaren, enz.

Zo stelden we bijv. vast dat enkel 6% van de vrouwen in de raad een kind onder de 12 jaar heeft, en dat vrouwen met een partner daarentegen op hun partner kunnen rekenen om de huishoudelijke taken te verdelen. Deze belemmeringen zijn dus individueel of structureel, en bevinden zich op het niveau van de coöperatie, het gezin of de samenleving.
Ook al is de ongelijkheid iets kleiner bij coöperatieve ondernemingen in vergelijkingen met andere ondernemingsvormen, coöperaties houden zich dus niet specifiek bezig met genderkwesties in hun besturen.

Aanbevelingen:

  1. Coöperaties en hun besturen moeten vooral aandacht besteden aan de positie van voorzit(s)ter. En dit zowel bij de toegankelijkheid voor de positie, alsook het bewaken van gendergelijkheid door de voorzit(s)ter.
  2. Daarnaast kan het interessant zijn een telling uit te voeren om het aandeel vrouwen onder coöperanten, werknemers en bestuurders te kennen en deze cijfers kritisch te evalueren.
  3. Ten slotte zouden coöperaties op basis van hun cijfers verschillende instrumenten kunnen bedenken om mogelijke ongelijkheden te verminderen. Bijvoorbeeld een quota of de instelling van een functie van inclusiemedewerker.

Bron:

Deze tekst is geschreven door Zoé Marlier, master studente ‘Sociale Innovatie’ aan de Universiteit van Bergen. In 2022 liep zij een onderzoeksstage bij het Kenniscentrum voor Coöperatief Ondernemen (KCO KU Leuven), waarbij zij heeft gekeken naar de uitdagingen die vrouwen ervaren als bestuursleden binnen coöperaties.