Fiscale vrijstelling: eindelijk solide wettelijke basis voor erkende coöperatieve vennootschappen

spaargeld
03 april 2018
Alle coöperaties

Een belangrijk voordeel voor erkende coöperaties betreft de dividenden die zij aan hun vennoten toekennen. Zoals algemeen geweten zijn die tot een geïndexeerd bedrag van 190 euro vrijgesteld van personenbelasting.

Het Zomerakkoord breidt de fiscale vrijstelling uit naar dividenden van alle vennootschappen.

Bovendien wordt het vrijgestelde bedrag dit jaar opgetrokken tot 640 euro.

Concreet betekent dit dat, als een vennoot coöperatieve dividenden ontvangt op zijn aandelen, er bij de uitbetaling van deze dividenden 30% roerende voorheffing zal ingehouden worden aan de bron.

De ingehouden roerende voorheffing kan vervolgens via de aangifte in de personenbelasting verrekend worden met de verschuldigde personenbelasting.

Nu zijn vennootschappen in principe belastbaar op het totale bedrag van hun winst, deze uitgekeerde dividenden inbegrepen (art. 185 WIB 1992). Op het eerste gezicht zijn erkende coöperatieve vennootschappen dus ook belastbaar op het volledige bedrag van hun - onder de vorm van dividenden - uitgekeerde winst, en dus ook inclusief de dividenden die in hoofde van hun vennoten /natuurlijke personen de voormelde vrijstelling kunnen genieten.
De administratieve commentaar bepaalt evenwel sinds mensenheugenis dat deze dividenden niet aan het fiscale resultaat van de betrokken 'erkende' coöperatieve vennootschap moeten toegevoegd worden. Het in hoofde van de uitkerende vennootschap vrijgestelde bedrag is gelijk aan zoveel maal het vrijgestelde bedrag als er vennoten/natuurlijke personen zijn. Vooral voor coöperaties met vele vennoten in hun rangen die een actief dividendbeleid voeren is dit een aanzienlijk fiscaal voordeel.

Een belangrijk aandachtspunt (en zorg voor erkende coöperaties) tot dusver was evenwel dat er geen enkele wettekst uitdrukkelijk in die vrijstelling voorzag.
Uit een interpretatie van deze wetteksten kunnen we afleiden dat het destijds minstens impliciet de bedoeling van de wetgever is geweest, de dividenden die de voormelde vrijstelling in hoofde van de vennoten/natuurlijke personen genieten, ook in hoofde van de uitkerende, erkende coöperatieve vennootschap, vrij te stellen van de vennootschapsbelasting. Reden waarom de Rulingcommissie telkens de vrijstelling voor individuele erkende coöperaties goedkeurde.

Het probleem van het ontbreken van een solide wettelijke basis werd evenwel scherp gesteld, toen in de Programmawet (zomer 2018) de zogenaamde algemene 'activering van spaargelden' werd voorzien. Voortaan wordt de bestaande vrijstelling van interesten op een gewoon spaarboekje (geïndexeerd 1.880 euro), gehalveerd zodat dit nog slechts geïndexeerd 940 euro zal bedragen. Maar in ruil daarvoor wordt een nieuwe vrijstelling ingevoerd (met een plafond van geïndexeerd 627 euro) die van toepassing zal zijn voor dividenden van aandelen van alle types vennootschappen.

Meteen een kopzorg voor erkende coöperaties: wat zou er in deze sterk gewijzigde context gebeuren met betrekking tot hun bijzondere fiscale vrijstelling?

Op het eerste zicht was er geen enkele reden dat deze maatregel in het zog van de ’activering van spaargelden‘ beleidsmatig aangepakt zou moeten worden.

Snel werd evenwel gewezen op een groot praktisch probleem. In de nieuwe regeling zal een erkende coöperatieve vennootschap gewoon niet meer weten aan hoeveel van haar vennoten /natuurlijke personen zij een 'vrijgesteld' dividend heeft uitgekeerd. De vennoot beslist immers zelf of hij de dividenden die hij van de erkende coöperatie gekregen heeft, voor de algemene dividendvrijstelling in aanmerking neemt, en of hij daarvoor dividenden van mogelijk andere vennootschappen in rekening brengt.

Het beleid had oor voor de bezorgdheid van de coöperatieve beweging.

Het probleem werd snel opgelost met een amendement door in een wettelijke uitzondering te voorzien op de regel dat uitgekeerde dividenden in principe behoren tot de belastbare grondslag van de uitkerende vennootschap (aanpassing art.185, § 1 WIB 1992). De uitzondering zal met name gelden voor ’het gedeelte van de aan natuurlijke personen toegekende dividenden van door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen dat niet meer bedraagt dan het geïndexeerde bedrag van 190 € per natuurlijke persoon’.